In dit eerste deel gaan we dieper in op het balboekje van dit bal. Het kondigt een bal ‘donné en l’honneur des artistes étrangers’ aan op 20/08/1861. Het blijkt tevens om een Bal Paré te gaan. Nergens lezen we waar het bal plaatsvond. Later in deze reeks zullen we verder ingaan op te betekenis van deze gegevens wanneer we het hebben over de ooggetuigenverslagen van dit bal. Op zich laat zo’n balboekje dus weinig los over de concrete realiteit van het bal zelf. We hebben ook zelden of nooit de zekerheid dat de dansen die op het programma ook werkelijk allemaal werden gedanst of in die volgorde. Er is namelijk zelden iemand die aan het dansen op zich aandacht schenkt bij het beschrijven van een bal. Als je bovendien weet dat balboekjes op zich een bijzonder schaars gegeven vormen in vergelijking met het aantal bals dat plaatsvindt in een stad, kun je niet anders dan er heel wat kanttekeningen bij te plaatsen als bron. Een balboekje is om te beginnen doorgaans een geïsoleerd feit en het wetenschappelijk paradigma leert ons dat we dergelijke feiten principieel moeten uitsluiten of op zijn minst zeer omzichtig moeten zijn met het trekken van conclusies. Daarom ben ik er persoonlijk niet van overtuigd dat je de dansprogramma’s uit balboekjes:
- Kunt beschouwen als ‘typisch’ voor een bepaalde periode, het zijn namelijk bijna altijd uitzonderingen
- Moeilijk kunt gebruiken als bron voor veranderende dansmode omdat ze zijn doorgaans eerder conservatief blijken te zijn in vergelijking met andere bronnen zoals modetijdschriften, danshandboeken enz.
Dit balprogramma weerspiegelt in grote lijnen de dansmode voor de periode tussen 1855 en 1880 toen de dansvormen nog weinig veranderden in vergelijking met de periode daarvoor. Het is echter op zich niet uitgesproken conservatief in vergelijking met wat er in danshandboeken uit die tijd te lezen valt. We gaan nu wat dieper in op die status quo van de dansmode tussen 1855 en 1880. De polkamanie brak ca 1845 door in heel de westerse wereld vanuit Parijs, gevolgd door een hele reeks modedansen zoals de Schottisch, de Redowa en de Polka Mazurka. Na 1855 viel deze “dancecraze’ een beetje stil. Over het waarom hiervan is danig veel gespeculeerd, maar een echte verklaring is er niet echt.
Op vlak van contradansen, in feite Quadrilles, verandert de dansstijl na 1845 eveneens nogal ingrijpend. Waar voordien de nadruk vooral lag op een hoogstaand voetenwerk (in de dansbeschrijvingen passen genoemd), wordt dit nu even nadrukkelijk gebannen. Althans voor de heren, die door dansmeesters als Cellarius verzocht worden om tijdens het dansen van de Quadrille ‘op een koele en onverschillige manier te wandelen’. De dames mogen zich, indien zij dit wensen nog steeds, overgeven aan hoogstaand benenwerk, maar ook zij worden aangemaand enige soberheid terzake aan de dag te leggen en niet langer te wedijveren met balletdanseressen.
Let in deze ook op de prominente plaats die de Lanciers Quadrille bekleedt, vlak voor de pauze met het tweede deel. We merken op dat zij een zeer gelijkaardige plaats bekleedde tijdens het bal van De Kunstvrienden op oudejaar 1905, vlak voor middernacht, en dus eveneens voor een pauze. Of er sprake is van echte traditie moet nog verder worden uitgezocht, maar de parallel is opvallend. De Galop en Wals zijn dan weer oude krakers uit de Weense balzalen van rond 1780.
De enige dansnaam waarmee we werkelijk worstelden om erachter te komen om welke dans het ging, was de Mousquetaire. Er bestond wel degelijk een Quadrille des Mousquetaires die wellicht zijn oorsprong vond in een adaptatie van musicale thema’s uit de Opera ‘Les Trois Mousquetaires de la Reine’ van Halévy uit 1846 door Philippe Musard. De opera was uiteraard gebaseerd op ‘Les Trois Mousquétaires’ van A. Dumas, Père dat in 1844 voor het eerst verscheen. De Quadrille van Musard blijkt volgens de Hofmeister XIX catalogus uitgegeven in het jaar 1846. Alvast de opera werd datzelfde jaar reeds opgevoerd in Antwerpen, getuige dit libretto gedrukt bij Ratinckx dat zich in de Conscience Bibliotheek bevindt. Daarnaast voerde het harmonieorkest van de Société Royale d’Harmonie d’Anvers blijkbaar verschillende fantaisies en potpouries van thema’s uit deze opera uit waarvan de integrale partituren zich vandaag in de bibliotheek van het Antwerps conservatorium bevinden. Hetzelfde orkest was overigens eveneens vertrouwd met de quadrilles, walsen en polka’s van Musard, Julien en consoorten.
Een andere mogelijkheid kan natuurlijk zijn dat het ging om een speldans uit de Cotillon familie, waarvan dansmeester Desrat er niet minder dan 3333 opnoemt, waaronder Les Mousquetaires. Een cotillon was rond het midden van de 19de eeuw een speldans die door een zeer ervaren danser werd geleid en die steeds een welbepaald thema had, in dit geval wellicht de musketiers. Een Cotillon werd grotendeels geïmproviseerd opgebouwd. De dansers wisten dus niet wat ze konden verwachten, wat de amusementswaarde danig verhoogde. Om een cotillon geslaagd te noemen moesten daarom ook attributen worden uitgedeeld aan alle deelnemende dansers en afspraken worden gemaakt met het orkest.
Er zijn argumenten voor en tegen de cotillon op deze plaats in het dansprogramma. Enerzijds was de Cotillon doorgaans de afsluitende dans van een bal en wordt hij hier niet als dusdanig genoemd. Anderzijds was de Cotillon rond 1860 wellicht meer in de mode dan een quadrille die rond 1846 voor het eerst werd gedanst. De grote mode van de thematische quadrilles lag namelijk voor de doorbraak van de Polka ca 1845 waarover de Belgische dansmeester Hazard zegt dat ze de salons van de dood door verveling redde. Een dergelijke ‘oude Quadrille’ op een bal van 1861 doet daarom conservatief, zelfs reactionair aan en pleit voor de Cotillon hypothese.
Deel 2 zal gaan over de balzaal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten